Rollend kapitaal

Tekst & foto's: Tobias Zoporowski
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in 0dB - Das Magazin der Leidenschaft N°2
Een kleine autowerkplaats in de Voreifel tussen Bonn en Keulen. Het ruikt naar benzine, rubber en olie. Op de middelste van drie hefbruggen pruttelt een Mustang uit 1966 stationair voor zich uit, helemaal links krijgt een vroege Porsche 911 net zijn jaarlijkse onderhoudsbeurt. De twee waardevolle klassiekers worden echter grotendeels genegeerd; in totaal drie monteurs en een handvol toeschouwers verzamelen zich voor de geopende motorkap van een sierlijke groene stationwagen. Ze discussiëren over wanneer ze "zo een" voor het laatst hebben gezien. Het object van hun aandacht: een vroege VW Passat Variant uit 1980. In zijn tijd favoriet bij overheden, ambachtslieden en gezinnen, honderdduizenden keren gebouwd, tegenwoordig vrijwel uitgestorven. De Kraftfahrtbundesamt (KBA) kent momenteel nog maar zo'n 40(!) geregistreerde voertuigen van dit type. Daarmee is hij eigenlijk de echte sensatie, veel zeldzamer dan de Porsche en de wilde pony. Toch is hij maar een fractie van hun waarde waard. De geanimeerde discussie gaat verder: "Wie bewaart zoiets nou? Vroeger werden die dingen gewoon opgereden en weggegooid. Dat is eigenlijk toch geen oldtimer," merkt een klant op. "Waarom niet? Op elke oldtimerbijeenkomst zie je oude Porsche. Die koopt tegenwoordig toch iedereen die denkt dat hij daarmee iets moet uitstralen," werpt een ander tegen.
Begierde of rendement?
Onbewust bespreekt het kleine gezelschap zo een fenomeen dat je al jaren kunt waarnemen. De oldtimerscene - al lang voorbij het imago van met olie besmeurde garagesleutelaars - is niet alleen uitgegroeid tot een winstgevende bedrijfstak, maar raakt ook steeds meer verdeeld. Er zijn de enthousiastelingen die hun lang gekoesterde jeugddromen waarmaken, of - zoals bij de Passat-eigenaar - een stukje onbezorgde jeugd terughalen.
En er zijn de "rendementsjagers": kapitaalkrachtige investeerders, voor wie het minder om het rijdende erfgoed zelf gaat, maar meer om de potentiële winst bij de doorverkoop van een dure klassieker. Als derde groep zijn er de "overtuigde gebruikers", die oude auto's nog steeds zonder nadenken in het dagelijks leven gebruiken, ze niet als stilstaand object of verzamelstuk willen wegzetten, maar ze juist als tegenhanger presenteren van de hypermoderne "ABS-esp-twaalf-airbags-multifunctioneel-assistentiesysteem" computers op vier wielen. Werelden die niet samengaan? Zo lijkt het op het eerste gezicht. Maar of je nu investeerder, dagelijkse pragmatist of "petrol head" bent - uiteindelijk draait het bij allemaal om het behouden van bepaalde waarden. Alleen het perspectief verschilt.
Het einde van de vlaggenstok
Met de "waarde" van automobielklassiekers is het een apart verhaal: niet elke oude auto die na dertig jaar en dankzij een taxatierapport tot oldtimer is uitgeroepen, wordt meteen waardevol. Althans niet in financiële zin. Zo mag de eigenaar van de eerder genoemde VW Passat zich wel verheugen over het feit dat een recent taxatierapport hem bijna de nieuwprijs van het voertuig van 37 jaar geleden toekent, "maar daarmee is het plafond eigenlijk bereikt. Veel verder zal hij voorlopig niet meer stijgen," aldus de keurmeester van de TÜV Rheinland. Waarom? Ondanks zijn zeldzaamheid is de degelijke Wolfsburger geen gewilde klassieker, slechts een kleine groep echte fans is erin geïnteresseerd. Bovendien is het een "nationaal fenomeen". Bij de meeste Duitsers zit de VW-stationwagen wel in het collectieve geheugen, maar over de landsgrenzen heen speelt hij nauwelijks een rol.
Het hoeft niet altijd Porsche te zijn
Bij een Porsche 911, een Ford Mustang of een VW-bus T1, die internationaal als automobieliconen worden erkend, gezocht en verhandeld, is dat anders. Hier overstijgt de vraag naar topauto's al jaren het aanbod, wat enerzijds de prijzen opjaagt en anderzijds veel neppers op de markt brengt. Onlangs is de prijsgekte rond klassieke Porsche en de VW-bus T1 - vooral in de gewilde "Samba"-variant - wat gekalmeerd, maar de prijzen blijven op een (zeer) hoog niveau. Dat zal op korte termijn waarschijnlijk niet veranderen.
Voor mensen die latent geïnteresseerd zijn in klassiekers en die enthousiast kunnen worden van oudere auto's " die echter volledig geschikt zijn voor dagelijks gebruik en hun waarde minimaal behouden " is het aan te raden eens te kijken naar verschillende middenklassemodellen vanaf het midden van de jaren tachtig tot het begin van de jaren negentig. Typische vertegenwoordigers van deze soort: Mercedes-Benz van de reeksen W124 (200 D 500 E) en W201 (Mercedes 190). Solide en nog niet wegbezuinigde zuivere Zwaben, die hun grootste waardeverlies al lang achter zich hebben en hun geschiktheid voor de lange termijn allang hebben bewezen. Wie hier warm voor loopt, "verbrandt" geen geld, maar krijgt er juist een veilige klassieker voor terug, die de status van "blijvende waarde" op meerdere manieren tot leven brengt. Sommige exemplaren, zoals de tijdloos stijlvolle W124-cabriolet of de in samenwerking met Porsche gebouwde powerlimousine 500 E, zijn inderdaad emotionele én financiële waardebeleggingen, die hun waarde voorzichtig maar gestaag verhogen.
Uiteindelijk zou - en dat is het goedbedoelde advies van een doorgewinterde liefhebber van oude auto's - bij oldtimers niet het financiële belang, maar het plezier in het omgaan met oude techniek en het bezitten van iets wat niet (meer) iedereen heeft, centraal moeten staan. Dat is dan een waarde op zich, die echt blijft!










